Op 4 en 10 juli 1542 verkocht amman Godevaert Sterck o.m. een reeks van vier huizen die behoorden tot het grote pand de Ooievaar op de Oude Koornmarkt. De eigenaar, Jan Berhout, een koopman, had blijkbaar na het bouwen van niet minder dan zeven huizen op de achterkant van zijn grote eigendom liquiditeitsproblemen gekregen en een aantal schuldeisers o.m. Jan Balbani[1] en Robert de Neufmille, lieten hem daarvoor vervolgen. Het tweede, geteld van rechts naar links, van de hogergenoemde vier huizen gesitueerd naast de drie huizen die tot 'De Ooievaar' bleven behoren was het pand dat later ‘Wilden Kemel’ zou genoemd worden en het werd in de handen gegeven van Jan Vervoort die er een erfrente van 8 pond 14 schellingen groten Brabants voor overhad[2]. De nieuwe eigenaar verkocht het op 23 juni 1551 aan Christoffel Shoys, houtbreker en diens vrouw Katlynen Ysewyns[3]. Dezen verkopen hun eigendom alweer op 23 augustus 1560 aan Wouter Croes, slotenmaker, en zijn vrouw Marie Creemers. De akte vermeldt voor het eerst de huisnaam: “... daer nu ter tyt het wilt kemelken vuythangen[de] is”. Het pand was ook voorzien van een kelderdeur aan de straatkant van 2 voeten diep waarvoor de stad ieder jaar 3 groten kon ontvangen[4].
Zeker in de periode 1577 - 1582 werd het huis door deze Wouter Croes bewoond. In 1583 geven de cohieren zijn schoonzoon Adam Engelen of Engels als tweede eigenaar op; maar in 1584 staat Wouter Croes terug als enige eigenaar vermeld. De cohieren geven als huurder voor de periode 1584 - 1586 ene Reynier Smidts op terwijl het ‘Register inhoudende de huysen...’ uit 1584 als huurder een collega slotenmaker van Wouter met name Reynier van Tor opgeeft[5], maar het is niet uitgesloten gezien het gebruik van ‘alias’-namen dat het om dezelfde persoon gaat.
Wouter Croes en zijn Marie hadden ondertussen dus een dochter gekregen, Margriete, en deze was gehuwd met de kuiper Adam Engelen. In 1586 getuigen verschillende personen over hun wettelijke afkomst en getuigt Pauwels Wouters, vrijmeester van het kuipersambacht dat Adam Engelen twee jaar bij hem gewoond heeft om het kuipersambacht te leren[6]. Men mag dus aannemen dat Wouter Croes overleden is en dat Adam Engelen met zijn echtgenote de nieuwe eigenaars zijn. Toen evenwel bepaalde renten op het huis geheven door buurman Anthoni Stoop niet meer betaald werden draagt de stadhouder van de amman het huis na een openbare verkoop op 13 maart 1602 over aan Jaspar Broot en zijn vrouw Elisabet Neels die o.m. 146 gulden achterstallen moeten betalen[7].
Op 31 mei 1622 geeft Jaspar Broot, die slotenmaker blijkt te zijn, in erfelijk recht aan de slotenmaker Arnout de Lannoy en Barbara de Voster voor 400 gulden en een lijfrente van 100 gulden per jaar. Uit hun testament d.d. 28 augustus 1631 weten we dat ze er ook woonden[8]. Op 17 januari 1658 laten Jacques van Tissenack, slotenmaker (cfr. infra) en zijn echtgenote Anna de Lannoy hun testament opmaken in hun woning in de Pelgrimsstraat en uit de kontekst blijkt de Witte Kemel bijzonder goed in aamerking te komen[9]. Want op 20 augustus 1658 laat Arnoult de Lannoy ook zijn testament in zijn woning in de Pelgrimsstraat opmaken en hij laat zijn huisraad, slotenmakersgereedschap en winkelgoederen aan één van zijn dochters, onze Anna, die inmiddels al hertrouwd was met de slotenmaker Michiel van Baelen[10]. In 1659 wordt het huis, huurwaarde 54 gulden, voorzien van twee schoorsteenpijpen, bewoond door Michiel van Baelen[11]. Op 5 oktober 1662 weet het echtpaar van Baelen- de Lannoy de andere erfgenamen uit te kopen waarna ze ten voordele van Joannes de Lannoy, de broer van Anna die in het buitenland zat, het huis dat geschat werd op 1650 Car. g. als onderpand gebruiken voor een schuld t.o.v. hem[12]. Ze verkopen ook een erfrente op het huis.
Ook in 1667 staat Michiel van Baelen in de cohieren als bewoner genoteerd[13] en het moet ons dan ook niet verbazen dat hij na de dood van zijn vrouw op 7 juni 1669 de andere erfgenamen waaronder zijn eigen kinderen en kinderen van Anna en Jacques van Tissenack uitkoopt. Ook in 1672 was hij bewoner[14]. Michiel hertrouwt met Elisabeth Lenaerts en krijgt van haar nog kinderen. In 1682 staat zijn oudste zoon, Jacobus van Baelen, slotenmaker, als bewonend eigenaar genoteerd[15]; het huis wordt nu op een jaarlijkse huur van 80 gulden getaxeerd. Op 14 november 1685 doen de andere erfgenamen van zijn vader afstand van de Kemel ten voordele van Jacobus[16] die op 12 juli 1690 het huis verkocht aan Geeraert Liebens en Digna Wittebol[17]. Geeraert Liebens is er waarschijnlijk voor september 1693 gestorven. Er waren vier kinderen. In zijn huis werd geen contant geld aangetroffen en de inboedel was slechts 76 gulden waard[18].
Volgens een akte d.d. 5 januari 1694 verkoopt de tweede man van Digna Wittebol, Guilliam Vos, inmiddels weduwnaar geworden, samen met de voogd van de vier minderjarige kinderen van Digna Wittebol en Geeraert Liebens het huis aan Carolus de Vil en Anna Verloy. De kopers nemen twee renten over die op het huis drukten en die tesamen 700 gulden in kapitaal vertegenwoordigden. De totale koopsom bedraagt 1000 gulden[19].
Bewoners vanaf 1689 tot 1708 volgden elkaar snel op: er waren Jacobus van Bael, Geeraert Libens, Peeter David, Jan Michielssens, Joseph Biscaey en tot slot Norbertus Claessens[20].
Op 30 januari 1720 rekent Anna af met de kinderen van haar man uit een eerder huwelijk. Zij weet het huis voor zichzelf te behouden[21].
Op 27 april 1723 verdelen Franciscus, Barbara en Aldegonde de Vil, kinderen van Carolus de Vil en Anna Verloy het pand zodanig dat Franciscus, knopenmaker van beroep, de nieuwe eigenaar wordt[22]. Frans krijgt een zoon en drie dochters: Carolus, Allegondis, Anna Maria en Isabella. Omdat het huis belast is met een rente van 43 gulden 15 stuivers, nog aangegaan door hun grootouders in 1700, en zij problemen hebben om te betalen geven ze het huis in ruil voor die rente aan de erfgenamen van de schuldeiseres Elisabeth Lenaerts, allemaal mensen uit de familie van Cranenbroeck. Dit gebeurt op 11 november 1747[23]. Op 6 september 1762 verkopen hun afstammelingen het voor 456 gulden aan Cornelis Hellemans[24]. Deze overlijdt kinderloos. Het pand wordt in 1781 door de issuiemeesters in beslag genomen omdat de rest van de familie in Nederland woont en terug bevrijdt nadat de broer van Cornelis op 31 maart 1781 eigenaar wordt. Men schatte het huis toen op 800 gulden[25]. In 1796 verhuurde Hellemans zijn huis, waarde 1000 gulden, aan François Stockmans, 46 en botermaker; zijn echtgenote Susanna Gaussens, 46, naaister, en hun kinderen met name Marie, 6, Terese, 2 en François, 1[26].
[1] De Balbani's waren groot- financiers te Antwerpen en Lyon die ook aan warenhandel en grondspeculatie deden. In 1545 richtte Jan Balbani in de Predikheerinnestraat de grootste suikerraffinaderij van die tijd op; het ‘Suikerhuis’.
Zie: F. Prims, Geschiedenis van Antwerpen, vol. 5, Brussel, 1981, p. 253.
[2] SAA, SR 206, f° 161 r° - v°.
[3] SAA, SR 241, f° 452 r° - v°.
[4] SAA, SR 279, f° 155 v° - 156 r°; T 167, f° 38 v°.
[5] SAA, GA 4833, f° 34 r°; R 2181, f° 101 v°; R 2286, 2213, 2317, 2237, 2350, telkens f° 4 r°.
[6] SAA, Cert. 47, f° 455 r° - 456 r°.
[7] SAA, SR 446, f° 135 v° - 136 r°.
[8] SAA, SR 556, f° 131 r° - v°; N 3753, vol. I, f° 109 r° - 112 v°.
[9] SAA, N 3790, f° 76 r° - v°.
[10] SAA, N 3790, f° 77 r°.
[11] SAA, R 2502: Choirvier van het omschryven gedaen den 9den april 1659 byden heeren hooftmannen ende wyckmeesters..., ongefolieerd.
[12] SAA, SR 769, f° 238 r° - 239 r°; f° 210 v° - 211 v°.
[13] SAA, R 2503: Lyste vande cohier van het omschryven gedaen opden sevensten juli 1667, ongefolieerd.
[14] SAA, SR 816, f° 137 r° - 139 r°; M. van Baelen en de andere erfgenamen verkopen die dag ook nog een huis in de St. Janstraat: SR 816, f° 84 v° - 85 v°; GA 4829, cohier eerste wijk, nr. 166.
[15] SAA, GA 4831: Burgerlijke Wacht wijken 1682, f° 30 r°, nr. 161.
[16] SAA, SR 917, f° 75 v° - 76 v°.
[17] SAA, SR 947, f° 280 v° - 281 r°.
[18] SAA, W 1256, f° 175 r° - 180 v°; W 1258, f° 1 r° - 10 v°.
[19] SAA, SR 965, f° 464 r° - 465 v°. Testament van Carolus de Vil: 4/2/1717 voorziet kleine legaten van 50 gulden aan de dochters Allegondis en Barbara, de eerste voor bewezen diensten, de tweede omdt ze 'door mancquement aen haer gesicht' haar brood niet kan verdienen: N 3909, ongefolieerd.
[20] SAA, GA 4832, f° 62 v°, nr. 161; R 2516, ongefolieerd, tweede kapitein eerste wijk, nr. 161.
[21] SAA, N 1543, f° 23 r° - v° en f° 26 r°.
[22] SAA, SR 1076, f° 483 r°- 484 r°.
[23] SAA, SR 1164, f° 242 r° - 243 r°.
[24] SAA, SR 1217, f° 247 r° - 248 v°.
[25] SAA, SR 1276, f° 4 v° - 5 r° ; f° 79 r° en f° 79 v° - 80 r°.
[26] SAA, Telling van het jaar IV, wijk 4, nr. 2233 en 2234. Botermaker: in het Frantwerps van die tijd stond er 'broeteur de beure'